Op 12 oktober besliste de correctionele rechtbank van Dendermonde om aan het Grondwettelijk Hof twee prejudiciële vragen te stellen over de interpretatie van de Belgische euthanasiewet.
Dit beslissing kadert in de zaak Tine Nys, een jonge vrouw die in 2020, op 38-jarige leeftijd, door euthanasie overleed. Ter herinnering: de drie artsen die aan de euthanasie hadden meegewerkt, waren vervolgd wegens vergiftiging, omdat zij niet zouden hebben voldaan aan de voorwaarden waarin de Belgische wet voorziet. In januari 2020 sprak het Gentse hof van assisen de drie artsen vrij, maar verklaarde dat er met betrekking tot de arts die de euthanasie uitvoerde - Dr. J. Van Hove - "gerede twijfel" bestond dat hij de voorwaarden en de procedure van de euthanasiewet niet had nageleefd (zie IEB Bulletin 6/2/2020).
Deze twijfel over de vraag of aan de wettelijke vereisten was voldaan, leidde tot de opening van een nieuw burgerlijk proces voor de correctionele rechtbank van Dendermonde. Het gaat erom hier vast te stellen of Dr. Van Hove een fout zou hebben begaan - ondanks zijn vrijspraak om reden van het voordeel van de twijfel - en of die fout zou kunnen leiden tot zijn burgerlijke aansprakelijkheid en de toekenning van een schadevergoeding aan de familie van de burgerlijke partij Tine Nys.
De moeilijkheid ligt hier in het feit dat de euthanasiewet niet voorziet in een specifieke strafrechtelijke sanctie in geval van niet-naleving van de materiële (met betrekking tot de toestand van de patiënt die om euthanasie verzoekt) en procedurele voorwaarden van de euthanasiewet. Elke overtreding van de euthanasiewet leidt er dus toe dat de arts die bij de euthanasie betrokken is, kan worden vervolgd voor moord door vergiftiging. De Belgische gerechtelijke autoriteiten lijken trouwens weinig geneigd om een arts die illegaal euthanasie heeft uitgevoerd, te veroordelen - of zelfs te vervolgen - wegens vergiftiging.
Deze rechtsonzekerheid bracht Dr. Van Hove ertoe het Hof te verzoeken twee vragen te stellen aan het Grondwettelijk Hof teneinde de interpretatie van de "euthanasie"-wet en de overeenstemming ervan met het legaliteitsbeginsel in het strafrecht te verduidelijken, dat vereist dat men alleen kan worden veroordeeld op grond van een duidelijke en precieze strafrechtelijke tekst.
De rechtbank stemde ermee in zich tot het Grondwettelijk Hof te wenden, maar herformuleerde de door de verdediging voorgestelde vragen.
De eerste vraag die aan de grondwettelijke rechters wordt voorgelegd, betreft de vraag of het ontbreken van onderscheid tussen de formele en de materiële voorwaarden voor euthanasie in de "euthanasiewet" - waarvan de niet-naleving kan leiden tot de beschuldiging van moord door vergiftiging - in overeenstemming is met het non-discriminatiebeginsel. Met andere woorden, is het normaal dat de strafrechtelijke sanctie voor de schending van de procedurele voorwaarden even streng is als die voor de schending van de materiële voorwaarden voor euthanasie?
De tweede vraag, die ook betrekking heeft op het eerbiedigen van het non-discriminatiebeginsel, gaat erover of de arts die euthanasie toepast zonder de wettelijke voorwaarden na te leven, vergeleken kan worden met gelijk wie die gewild een einde maakt aan het leven van een ander door vergiftiging.
Deze nieuwe gerechtelijke ontwikkeling in de zaak Tine Nys legt de grenzen bloot van de Belgische wetgeving, zowel wat betreft de formulering ervan als de controle op de naleving. De vragen voor het Grondwettelijk Hof tonen bovendien hoe delicaat het onderscheid is tussen de procedurele en de materiële voorwaarden bij euthanasie, en hun respectieve belangrijkheid.
Kan men er immers redelijkerwijs van uitgaan dat de onafhankelijkheidseis van de geraadpleegde arts en het ter sprake brengen van therapie-opties en palliatieve zorg, procedurele voorwaarden zijn waarvan de schending minder ernstig zou zijn dan de voorwaarden van de toestand van de patiënt, ook al kan de niet-naleving ervan een aanzienlijke invloed hebben op de rechtmatigheid van de beslissing om euthanasie uit te voeren?
Het Grondwettelijk Hof buigt zich momenteel over het beroep tot nietigverklaring dat is ingesteld tegen de meest recente wet tot wijziging van de "euthanasiewet", zoals die op 15 maart 2020 door het Belgische Parlement is aangenomen.