Het EHRM herhaalt dat geen enkel land verplicht is euthanasie of hulp bij zelfdoding te legaliseren

Auteur / Bron : Gepubliceerd op : Thema : Einde van het leven / Euthanasie en geassisteerde zelfmoord Nieuws Temps de lecture : 3 min.

 Afdrukken

In zijn beslissing van 13 juni 2024 oordeelde het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) dat het verbod van de Hongaarse regering op euthanasie en hulp bij zelfdoding niet in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De heer Karsai, een Hongaars staatsburger die lijdt aan een neurodegeneratieve ziekte, was van mening dat dit verbod een schending vormde van zijn rechten op grond van artikel 8 (recht op eerbiediging van privéleven en familie- en gezinsleven) en artikel 14 (verbod op discriminatie) van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Met deze uitspraak, die werd aangenomen met zes stemmen voor en één stem tegen, herhaalde het EHRM dat geen enkel land verplicht is om toegang te verlenen tot euthanasie of hulp bij zelfdoding.

Verschil tussen stopzetting van behandeling en "medisch begeleide dood".

In zijn beslissing gebruikt het Hof de uitdrukking "medisch begeleide dood", die "begeleide zelfdoding en vrijwillige euthanasie omvat, wanneer deze handelingen worden uitgevoerd in een gereguleerde en medisch begeleide omgeving". Volgens de huidige wetgeving in Hongarije mogen patiënten een behandeling weigeren als de ziekte in de nabije toekomst tot de dood zal leiden. In dit geval stelde verzoeker dat, gezien de aard en het verloop van zijn ziekte, palliatieve zorg en de mogelijkheid om de behandeling te stoppen hem ondraaglijk zouden doen lijden. Verzoeker klaagde dat hij het slachtoffer was van discriminatie omdat de wet hem niet de mogelijkheid bood om zijn dood te bespoedigen, terwijl dit volgens hem wel werd geboden aan terminaal zieke patiënten die afhankelijk waren van levensverlengende behandelingen. Hij beriep zich daarom op artikel 14 juncto artikel 8 van het Verdrag.

Het Hof herhaalde dat het stopzetten van behandeling in een levenseinde-situatie moet worden beoordeeld in het licht van de eerbiediging van het recht op leven en op vrije en geïnformeerde toestemming, en niet als een recht om te sterven. In het ene geval eindigt het leven op natuurlijke wijze, zonder onredelijke belemmering; in het andere geval wordt de dood opzettelijk opgewekt.

 

Lof voor palliatieve zorg

De rechters wijzen erop dat "toegang tot palliatieve zorg van hoge kwaliteit, inclusief toegang tot effectieve pijnbehandeling, in veel situaties - en ongetwijfeld in het geval van de patiënt - essentieel is om een waardig levenseinde te garanderen" voor de patiënt.

Meer in het bijzonder verklaarde het Hof dat, volgens het bewijs van deskundigen, palliatieve opties zoals palliatieve sedatie "[patiënten] in staat stellen om vreedzaam te sterven".

Bovendien heeft verzoeker in het onderhavige geval geen enkel argument aangevoerd waaruit zou blijken dat de palliatieve zorg die hem in Hongarije ter beschikking stond, zijn lijden niet zou verlichten.

Met betrekking tot verzoekers argument van existentieel lijden, dat volgens hem niet kan worden verlicht door palliatieve zorg, erkent het Hof bovendien de reële en ernstige aard van dergelijk lijden, maar wijst het erop dat existentieel lijden bovenal een persoonlijke, evoluerende en subjectieve ervaring is. Daarom is het Hof van oordeel dat het dit criterium niet kan gebruiken om een verplichting tot legalisering van stervenshulp op grond van artikel 8 van het Verdrag te rechtvaardigen.

 

Het hellend vlak van legalisering van euthanasie of hulp bij zelfdoding

In haar verdediging benadrukte de Hongaarse regering het risico van een glibberig pad als de heer Karsai "medisch begeleide dood" zou worden toegekend - in de woorden van het Hof. In naam van gelijke behandeling zou een dergelijke handeling door iedereen in een vergelijkbare situatie kunnen worden geëist. Op dit punt benadrukte de Hongaarse regering de inconsistentie van het toestaan van deze dodelijke handeling in naam van de persoonlijke vrijheid en deze vervolgens te beperken tot terminaal zieken en lichamelijk gehandicapten. Ze wijst ook op de onvermijdelijke druk die de mogelijkheid van een dergelijke uitkomst zou leggen op degenen die in aanmerking komen voor euthanasie of hulp bij zelfdoding in een context van budgettaire druk op het gezondheidszorgsysteem.

De regering benadrukt ook de ontoereikendheid van het antwoord dat wordt geboden door "medisch begeleide dood", waarvan het onomkeerbare karakter het onmogelijk maakt om rekening te houden met de veranderende wensen van terminaal zieke patiënten, die met behulp van palliatieve zorg leren omgaan met de moeilijkheden waarmee ze worden geconfronteerd.

 

Het probleem van een ruime interpretatie van het begrip privacy

In zijn deels afwijkende mening benadrukt rechter Wojtyczek het feit dat het beroep doen op het concept van privacy en zelfbeschikking in kwesties van leven en dood gebaseerd is op "de impliciete aanname dat de waarde en betekenis van het eigen leven afhangen van individuele keuzes, [en] in feite bijdraagt aan het verergeren van het lijden dat voortkomt uit een subjectief gevoel dat het leven geen betekenis heeft. Hoe meer dood op verzoek in de praktijk een beschikbare optie wordt, hoe moeilijker het is om de zin van het leven te behouden". De Poolse rechter wijst ook op de economische en familiale context, die op kwetsbare mensen druk kan uitoefenen waartegen wettelijke kaders geen macht hebben. Zoals rechter Wojtyczek aangeeft, benadrukt artikel 2 van het Verdrag dat niemand opzettelijk van het leven mag worden beroofd. In de uitzonderingen op dit verbod worden euthanasie en hulp bij zelfdoding door artsen niet genoemd. Maar ondanks het feit dat het EHRM erkent dat er geen recht bestaat op begeleide zelfmoord of euthanasie, neigt het ernaar om een louter subjectieve en indirecte betekenis te geven aan het "recht op leven". Het Hof bevestigt zijn recente jurisprudentie over dit onderwerp en is van mening dat het recht op leven op zichzelf niet kan worden geïnterpreteerd als een verbod op de voorwaardelijke decriminalisering van "medisch geassisteerde dood", op voorwaarde dat dit "vergezeld gaat van passende en voldoende waarborgen om misbruik te voorkomen en zo de eerbiediging van het recht op leven te waarborgen".

Wat de interpretatie van het EHRM van het recht op leven ook is, dit recht is de facto onverenigbaar met de mogelijkheid van hulp bij zelfdoding of euthanasie.