
In Québec leiden abortussen in het tweede trimester van de zwangerschap meer dan één op tien keer (11,2%) tot een levendgeborene. Van deze levend geboren foetussen overleeft één op de tien langer dan 3 uur. Dit zijn de bevindingen van een onderzoek dat in juni 2024 werd gepubliceerd in het wetenschappelijk tijdschrift American Journal of Obstetrics & Gynecology (ACOG).
De studie was gebaseerd op alle abortussen in het 2e trimester (13.777) die tussen 1989 en 2021 werden uitgevoerd in ziekenhuizen in Quebec. Er moet aan worden herinnerd dat de wet in Quebec geen maximale tijdslimiet bepaalt voor het uitvoeren van een abortus. De onderzoekers ontdekten dat het aantal abortussen uitgevoerd tijdens het tweede trimester van de zwangerschap om redenen van foetale anomalie verdubbelde tussen de periode 1989-2000 en 2011-2021. Tegelijkertijd constateerden ze een significante toename van levendgeborenen na een abortus in het tweede trimester: het percentage van 4,1 levendgeborenen per 100 abortussen in 1989-2001 steeg naar 20,8% voor de periode 2011-2021.
Dit geldt met name voor abortussen tussen 20 en 24 weken amenorroe (18-22 weken zwangerschap): in dit geval is meer dan één foetus op vijf in leven op het moment van de uitdrijving (21,7%). De studie wijst hiervoor naar twee redenen: enerzijds worden artsen niet altijd aangemoedigd om, wanneer de foetus de 22 weken nog niet heeft bereikt, vóór de abortus foeticide uit te voeren door een dodelijke injectie in het hart of de borstkas van de foetus, of via het vruchtwater. Er zijn echter gevallen waarin de door de abortus veroorzaakte bevalling, zelfs vóór dit stadium, niet de dood van de foetus veroorzaakt en deze levend wordt uitgedreven. Anderzijds kan een foeticide injectie ineffectief zijn als de foetussen kleiner zijn en daarom moeilijker te bereiken. Maar zelfs als een foeticide injectie het 'risico' op een levendgeborene na een abortus (de methoden vallen samen: bevalling of morcellatie) met twee derde vermindert, blijft het een feit dat in 5% van de gevallen de foetus levend geboren wordt ondanks de dodelijke injectie.
De onderzoekers bekeken ook de behandeling van deze pasgeborenen op de intensive care en in de palliatieve zorg. Een kwart van hen werd opgenomen op de intensive care en slechts 5,5% kreeg palliatieve zorg. Recente studies tonen echter aan dat de foetus al in de vierde maand van de zwangerschap pijn kan voelen (IEB News). Het spreekt voor zich dat deze zeer premature baby's, geboren als gevolg van abortussen tussen de 3 en 6 maanden zwangerschap, echt ongemak of zelfs ernstige pijn kunnen ervaren door het gebrek aan zuurstoftoevoer.
De auteurs raden aan om de foeticide injectie voorafgaand aan abortus op ruimere schaal te promoten vanaf de 20e week van amenorroe (18e week van de zwangerschap). Ze stellen ook voor om moeders beter te adviseren over “het risico op een levendgeborene, het gebruik van een foeticide injectie en het aanbieden van palliatieve zorg”. Volgens hen zouden deze inspanningen kunnen helpen om de psychologische impact van een levendgeborene in de context van een abortus te verminderen, zowel voor de familie als voor de zorgverleners.
Het is verrassend dat de belangrijkste media in Quebec en Canada geen aandacht hebben besteed aan de publicatie van deze belangrijke studie en de zeer verontrustende resultaten die naar voren zijn komen.
Commentaar:
Het doel van de auteurs is om, wat zij noemen “het risico van het levend geboren worden”, na late abortus te verminderen, door aan te dringen op de noodzaak om het gebruik van de foeticide injectie uit te breiden. Het lijkt op zijn minst echter paradoxaal om de levend geboorte van een foetus als een “risico” te beschouwen, zelfs als het duidelijk is dat dit resultaat niet gewenst is in de context van een abortus. De studie gaat op geen enkele manier in op de vraag hoe het aantal late abortussen kan worden verminderd, in een context waarin selectieve abortussen als gevolg van foetale afwijkingen drastisch toenemen, gelijktijdig met de ontwikkeling van prenatale screeningstechnieken (NIP-test, echotechnologie, foetale echocardiografie, enz.)
Deze studie is ook van bijzonder belang voor het medische en politieke debat dat in België wordt gevoerd over de verlenging van de abortustermijn tot 18 weken zwangerschap.
In deze context moeten de volgende punten worden opgemerkt:
-
7415 abortussen tussen 13 en 17 weken zwangerschap werden geregistreerd tussen 1989 en 2021 in Quebecse ziekenhuizen, een gemiddelde van 230 per jaar. Dit is voor een bevolking van 3 miljoen, minder dan die van België. Van deze abortussen leidden 3,4%, of 253, tot een levendgeborene.
-
De studie toont aan dat in 48% van de abortussen in het 2e trimester in Quebec, d.w.z. bijna de helft van de gevallen, er geen medische indicatie van de foetus was en geen medische noodsituatie van de moeder. In deze gevallen vond de abortus plaats om “persoonlijke of niet nader bepaalde” redenen, op een gezonde foetus.
-
Het criterium van de levensvatbaarheid als een “natuurlijke” grens voor de wettelijke verlenging van de termijn voor abortus lijkt steeds minder relevant, gezien het mogelijke gebruik (en de aanmoediging in de wetenschappelijke literatuur) van de foeticide injectie.
-
De studie toont aan dat zelfs het systematisch gebruik van de foeticide -injectie niet alle levendgeborenen zou voorkomen, vooral vanwege de grootte en mobiliteit van de foetus.
-
Er bestaat een grote bezorgdheid over de psychologische impact op de vrouw, haar familie en de gezondheidswerkers van een abortus waarbij de foetus levend wordt geboren.
Voor meer informatie over de uitbreiding van abortus in België, zie het IEB-dossier “Etendre l'avortement au-delà de 3 mois de grossesse : enjeux médicaux, psychologiques et éthiques"