De nieuwe boeken I en II van het Belgische Strafwetboek werden op 22 februari 2024 aangenomen door het Federale Parlement. Artikel 79, 17° definieert misdrijven tegen de persoonlijke integriteit, waaronder nu ook “zwangerschapsverlies” valt. Dit wordt gedefinieerd als “het voortijdig beëindigen van een zwangerschap, tegen de wil van de zwangere en ongeacht de middelen die daartoe worden gebruikt” (art. 79, 18°).
Opzet tot zwangerschapsonderbreking strafbaar gesteld
In het nieuwe Wetboek van Strafrecht wordt “zwangerschapsverlies”, al dan niet opzettelijk veroorzaakt, aangemerkt als een “gewelddaad” die leidt tot derdegraads lichamelijk letsel. In tegenstelling tot het oude wetboek wordt nu rekening gehouden met de intentie om het verlies van de zwangerschap te veroorzaken (artikel 214). Dit delict wordt bestraft met een straf van niveau 4 (in tegenstelling tot een straf van niveau 3 als de dader niet de intentie had om zwangerschapsverlies te veroorzaken). Artikel 215 voorziet in een straf van niveau 5 als het verlies van de zwangerschap leidt tot de dood van de zwangere vrouw - zonder dat de wetgever de dood van het ongeboren kind noemt om deze straf te rechtvaardigen.
Dit nieuwe strafrechtelijke begrip “zwangerschapsverlies” komt overeen met het wetsvoorstel van de parlementsleden Vanessa Matz en Maxime Prévot, dat het Wetboek van Strafrecht wilde wijzigen om een verzwarende omstandigheid in te voeren in gevallen van mishandeling, verwonding of vergiftiging van een zwangere vrouw, met als gevolg het verlies van het embryo of de foetus. De wetgever heeft ervoor gekozen om rekening te houden met de “ernst” van de feiten en “de impact op het slachtoffer”, die “ook deze strafmaat rechtvaardigen”. Dit is gebaseerd op de definitie in het Verdrag van Istanbul, waarvan artikel 39 staten verplicht om gedwongen abortus strafbaar te stellen.
De foetus, wordt in aanmerking genomen, maar slechts “indirect” beschermd
Er zij aan herinnerd dat in het wetsontwerp tot wijziging van het wetboek van strafrecht aanvankelijk de term “zwangerschapsonderbreking” werd gebruikt om de door de vrouw geleden schade te beschrijven. Het advies van de Raad van State (punt 9, p.851) suggereerde dat dit concept moest worden verduidelijkt, wat er uiteindelijk toe leidde dat de wetgever de term “onderbreking van de zwangerschap” in de artikelen 214 tot 216 van het Wetboek van Strafrecht verving door “verlies van zwangerschap”. In reactie op het advies van de Raad van State verduidelijkte de wetgever zijn keuze in de toelichting bij het wetsvoorstel: “Wij geven de voorkeur aan de term ‘verlies van zwangerschap’, die de situatie beter weergeeft, namelijk het verlies van een ongeboren kind in plaats van de onderbreking van een zwangerschap”. (Parl. Doc. 55-3518/001, p.71-72). Zwangerschapsverlies verwijst naar “de opzettelijke vernietiging van een embryo of foetus in het lichaam van een zwangere”. De wetgever specificeert dat aan de voorwaarden voor het delict is voldaan “zodra het embryo of de foetus is vernietigd, zelfs als het niet uit het lichaam van de zwangere is verwijderd”. (Parl. Doc. 55-3518/001, blz. 186).
De definitie van zwangerschapsverlies in het nieuwe Wetboek van Strafrecht is echter volledig inconsistent en onduidelijk wat betreft het feitelijke verlies in kwestie, dat betrekking heeft op het ongeboren kind. In de uitdrukking wordt het ongeboren kind, het embryo of de foetus niet expliciet genoemd. In het advies van de Raad van State wordt er echter op gewezen dat “de verplichting om het leven te eerbiedigen de wetgever ertoe verplicht maatregelen te nemen om ook het ongeboren leven te beschermen”, waarbij wordt verwezen naar de negende alinea van de preambule van het Verdrag inzake de rechten van het kind van 20 november 1989. De Raad van State benadrukte dat er geen wettelijke verplichting bestaat om een ongeboren kind op dezelfde manier te behandelen als een slachtoffer van misdrijven tegen de persoon, maar benadrukte de verplichting van de wetgever om “door het definiëren van misdrijven tegen natuurlijke personen te garanderen dat het ongeboren kind voldoende bescherming geniet”.
De vraag rijst hoe abortus wordt gezien, afhankelijk van de omstandigheden. Hoe kunnen we begrijpen dat abortus enerzijds wordt voorgesteld als zorg of een recht wanneer het wordt geïnduceerd door een arts en gewenst door de vrouw, en anderzijds als een aanval op de integriteit van de persoon, strafbaar, wanneer het wordt geïnduceerd zonder toestemming van de vrouw? Het resultaat voor het ongeboren kind is hetzelfde: het wordt vernietigd. De classificatie van een geïnduceerde abortus als een strafbaar feit hangt dus uitsluitend af van de vraag of de abortus al dan niet vrijwillig is; met andere woorden, het is fundamenteel subjectief.