INFO NET BINNEN - Euthanasie : Het Grondwettelijk Hof verwerpt het beroep tot nietigverklaring van de Bel-gische wet van 2020 versoepelt

Auteur / Bron : Gepubliceerd op : Thema : Einde van het leven / Euthanasie en geassisteerde zelfmoord Nieuws Temps de lecture : 2 min.

 Afdrukken

In zijn arrest van 17 februari 2022 verwerpt het Belgische Grondwettelijk Hof het beroep tot nietigverklaringvan de wet van 15 maart 2020 die de euthanasiewet wijzigt en versoepelt.

 

Twee van de drie wijzigingen die de wet doorvoerde vindt het Hof niet in strijd met de Grondwet. De derde die de verzoekers strijdig achtten met de vrijheid van de zorginstellingen geen euthanasie toe te passen, heeft het Hof afgewezen en niet-ontvankelijk verklaard omdat de verzoekers geen voldoende belang konden aantonen.

 

De wet tot wijziging van de euthanasiewet van maart 2020, bepaalt onder meer dat 'geen enkele, al dan niet schriftelijke, clausule een arts mag beletten met inachtneming van de wettelijke voorwaarden euthanasie toe te passen'. Deze bepaling heeft duidelijk als doelstelling rust- of ziekenhuizen te verbieden een zorgproject aan te bieden dat palliatieve zorg vooropstelt en uitdrukkelijk de levensbeëindiging van de bewoners of patiënten uitsluit. De verzoekers die samen met het Europees Instituut voor Bio-ethiek als tussenkomende partij beroep aantekenden, stellen dat dit verbod onterecht inbreuk maakt op de vrijheid van de zorginstellingen.

 

Het Hof is van oordeel dat de verzoekers als 'natuurlijke personen' niet aantonen dat de bepaling hun rechten of belangen schendt en weigert bijgevolg dit onderdeel van het beroep te onderzoeken (zie punt B.4.3 van het arrest). Het hoeft weinig betoog dat zorginstellingen met een zorgproject dat euthanasie binnen hun muren uitsluit, niet geneigd zijn mee te gaan in een beroep tot nietigverklaring van de wet, als men weet dat de administratie nu al met sancties dreigt.

 

Ook betwistten de verzoekers de wettelijke verplichting voor artsen die een euthanasieverzoek weigeren hun patiënten door te verwijzen 'naar een centrum of vereniging die gespecialiseerd is in het recht op euthanasie'. De verplichting geldt zowel voor artsen die vaststellen dat de wettelijke voorwaarden niet vervuld zijn als wanneer ze weigeren uit gewetensbezwaar. Verzoekers waren van mening dat deze verplichting inbreuk maakt op de gewetensvrijheid. De arts die een gewetensbezwaar inroept, wordt immers gedwongen mee te werken aan de euthanasiepraktijk aangezien de centra waarnaar hij dient te verwijzen feitelijk campagne voeren voor een verdere versoepeling van de euthanasiewet. Het Hof verwerpt al de argumenten en beslist dat de doorverwijsplicht 'beperkt is en de gewetensvrijheid van de arts en diens keuze om de euthanasie niet uit te voeren, alsook de rechten van de patiënt, eerbiedigt' (zie punt B.10 van het arrest).

 

Ten slotte verzetten de verzoekers zich tegen de wijziging die de voorafgaande wilsverklaring onbeperkt in de tijd heeft gemaakt, terwijl voordien een vervaltermijn van vijf jaar was voorzien. De verzoekers argumenteerden dat zonder die tijdsbeperking desgevallend euthanasie kan worden toegepast op (wilsonbekwame) personen die hun mening intussen wel hadden herzien, doch vergaten hun eerder gedane wilsverklaring in te trekken.

 

Alhoewel ook de Raad van State dit onderdeel van het wetsontwerp kritisch beoordeelde, verwerpt het Hof dit argument en stelt dat 'het toekennen van een beperkte geldigheidsduur aan de wilsverklaring niet het risico doet verdwijnen dat diegene die de verklaring heeft opgesteld, zijn verklaring vergeet te hernieuwen' en dat 'niets de betrokken personen belet, in voorkomend geval in overleg met hun naasten en de betrokken beroepsbeoefenaars, regelmatig hun standpunt te heroverwegen' (zie punt B.16 van het arrest).

 

De weigering van het Hof de argumenten van de verzoekers betreffende de beperking van de vrijheid van de zorginstellingen te behandelen (omdat ze daarbij persoonlijk geen belang zouden hebben), laat de vraag open of de nieuwe wetsbepaling (die hoe dan ook reeds in werking was getreden) een schending uitmaakt van hun grondrechten. En ook wat betreft de aangescherpte doorverwijsplicht en de onbeperkte geldigheidsduur van de voorafgaande wilsverklaring kan men niet ontkennen dat de toetsingsopdracht die het Hof wettelijk heeft bijzonder karig is onderbouwd. Het is maar de vraag of het arrest op dit punt beantwoordt aan de bescherming van de grondrechten voorzien in het Europese verdragsrecht.

Binnenkort zal het Grondwettelijk Hof zich opnieuw dienen uit te spreken over de interpretatie van de Belgische euthanasiewetgeving naar aanleiding van de prejudiciële vraag die de correctionele rechtbank van Dendermonde stelde in de zaak Tine Nys, de 38-jarige vrouw die in 2010 werd geëuthanaseerd wegens psychische stoornissen. In deze zaak was het ontbreken van een specifieke sanctie in geval van schending van de voorwaarden waaronder euthanasie mag worden toegepast bijzonder problematisch.