In een arrest van 12 april sprak het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) zich uit over de kwestie van de hulp bij zelfmoord, uit het oogpunt van de grondrechten.
Het Hof verklaarde dat het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens niet voorziet in "een recht op hulp bij zelfdoding, ook niet in de vorm van voorlichting of bijstand die verder gaat dan het verstrekken van algemene informatie over zelfdoding" (punt 52 van de beschikking).
In Lings tegen Denemarken moest het EHRM zich uitspreken in een zaak waarbij een voormalige Deense arts (Svend Lings), die door de rechtbanken van zijn land was veroordeeld omdat hij twee mensen had geholpen bij het plegen van zelfmoord en had gepoogd een derde persoon te helpen door deze adviezen en medicatie voor dat doel te geven.
Dr. Lings, een stichtend lid van een pro-euthanasie vereniging, daarna uit de Orde van Deense Geneesheren geschrapt, had een brochure gepubliceerd met de titel "Passende geneesmiddelen voor zelfmoord".
Zijn veroordeling tot een gevangenisstraf van zes maanden (voorwaardelijk, om rekening te houden met zijn hoge leeftijd) had echter geen betrekking op de publicatie van de brochure - volgens de Deense wet legaal - maar op de hulp die hij in 2019 verstrekte aan drie mensen die zelfmoord wilden plegen.
Door advies te verstrekken over het innemen van medicatie en over het gebruik van een plastic zak voor het plegen van zelfmoord, maar ook door het voorschrijven van de medicatie, overtrad Sven Lings het verbod op hulp bij zelfdoding, zoals dat in Denemarken gold.
Van de drie personen die met de steun van verzoeker een zelfmoordpoging hadden ondernomen, is één niet is gestorven en kon uiteindelijk van zijn lichamelijke en geestelijke pijn verholpen worden.
Hoewel Lings zich beriep op de schending van zijn vrijheid van meningsuiting om zijn veroordeling aan te vechten, kwam het EHRM unaniem tot de conclusie dat de inbreuk volledig terecht was.
Het Hof erkende zelfs dat het had "geaarzeld" (§45) om te overwegen dat het inroepen van de vrijheid van meningsuiting om te helpen bij het plegen van een zelfmoord zou kunnen neerkomen op een misbruik van rechten, in de zin van artikel 17 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.
Dat de schending van de vrijheid van meningsuiting niet werd ingeroepen, verklaarde het EHRM vanuit de "morele dimensie" van de kwestie hulp bij zelfdoding, en in het volslagen gebrek aan consensus onder de Europese staten over het juridische antwoord op deze kwestie (§ 60).
Het Hof verklaarde dat het doel dat de Deense overheid met dit vonnis nastreeft, wel degelijk legitiem was, aangezien het gaat over de bescherming van de gezondheid, de goede zeden en de rechten van anderen (§48). De voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden was naar het oordeel van het Hof evenredig (§ 59).
Door vast te houden dat er geen recht op hulp bij zelfdoding bestaat in de zin van het Verdrag, is de beslissing van het EHRM van cruciaal belang. De beschikking van het Hof is ook in overeenstemming met zijn eigen jurisprudentie waarbij artikel 2 van het Verdrag (over het recht op leven) geen recht op sterven verleent (Pretty v. Verenigd Koninkrijk, nr. 2346/02, 29 april 2002), en "verplicht de overheid om kwetsbare personen te beschermen, zelfs tegen handelingen waarbij zij hun eigen leven in gevaar brengen" (arrest Haas tegen Zwitserland, nr. 31322/07, 20 januari 2011, § 54).
Nadere informatie: IEB - Samenvatting van de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens inzake euthanasie en hulp bij zelfdoding