De afwijkingen op het gebied van euthanasie in België worden niet alleen door sommige buitenlandse commentatoren aangegeven. Het Journal of Medicine and Philosophy publiceerde onlangs een studie van drie onderzoekers van de Universiteit van Gent, getiteld "Euthanasie in België: tekortkomingen in de wet en in de toepassing ervan, alsook in de controle op de praktijk".
Kasper Raus, doctor in de wijsbegeerte, gespecialiseerd in de ethiek van de zorg rond het levenseinde, Bert Vanderhaegen, hoofdaalmoezenier in het Universitair Ziekenhuis van Gent, en Sigrid Sterckx, hoogleraar ethiek, baseren zich op empirisch onderzoek dat werd uitgevoerd sinds de decriminalisering van euthanasie, en geven een nauwgezette analyse van de onvolkomenheden in de euthanasiewetgeving. Hoewel de goedkeuring van de wet in 2002 het voorwerp is geweest van belangrijke parlementaire debatten, gaan de politieke en maatschappelijke discussies over de uitbreiding van de wet nog steeds door, waaruit blijkt dat de interpretatie en de toepassing ervan nog lang niet vastliggen.
De auteurs gaan uit van de waarneming van veranderingen in de praktijk van euthanasie en het toenemend gebruik van euthanasie. "Wij menen dat deze veranderingen ten dele verband houden met het feit dat veel van de voorwaarden in de euthanasiewetgeving die geacht worden als procedurele waarborgen en garanties te fungeren, dit in realiteit vaak niet doen. Wij menen dat dit ethisch en juridisch problematisch is en iedereen zorgen moet baren, ongeacht iemands standpunt over de ethische rechtvaardiging van euthanasie in het algemeen. »
De deskundigen analyseren dus de toepassing van drie beschermingsmaatregelen:
1. De criteria van de zorg zoals bepaald door de wet
Om een verzoek om euthanasie ingewilligd te zien, moet de medische situatie van de patiënt aan een aantal criteria voldoen:
a) een vrijwillig, weloverwogen en herhaald verzoek
De auteurs merken op dat noch in de wet, noch in enig gestandaardiseerd instrument van de Federale Commissie voor de controle en de evaluatie van euthanasie (hierna: de Commissie) of van medische beroepsorganisaties wordt gespecificeerd hoe de arts ervoor moet zorgen dat het verzoek van de patiënt om euthanasie vrijwillig en weloverwogen is. Dit doet vragen rijzen over de betrouwbaarheid van de beoordeling van de arts.
b) voortdurend en ondraaglijk lijden, dat niet kan worden verlicht
De auteurs herinneren er allereerst aan dat dit - deels subjectieve - criterium wordt omgeven door andere criteria (zoals ongeneeslijkheid), die klinisch zijn en uiteraard moeten worden gerespecteerd. Dan is, zelfs als de evaluatie van pijn door de patiënt zelf noodzakelijk is, de betrokkenheid van de arts bij deze evaluatie van het grootste belang (bv. door instrumenten voor pijnevaluatie, richtlijnen voor de evaluatie van psychiatrisch lijden). De auteurs waarschuwen voor een uitsluitend subjectieve interpretatie van dit criterium: "Als een patiënt een bepaalde behandeling weigert die volgens de behandelend arts het lijden zal helpen verlichten, kan worden gezegd dat de patiënt lijdt, maar niet zijn lijden niet kan worden verlicht".
c) Een ernstige en ongeneeslijke ziekte
Het is niet duidelijk hoe ruim de term "ziekte" in de wet moet worden gedefinieerd. De Commissie lijkt er een ruime betekenis aan te geven, aangezien het zowel aangeboren misvormingen omvat als "symptomen, ongewone klinische bevindingen en laboratoriumresultaten die niet anders kunnen worden ingedeeld" (Verslag Commissie 2020, blz. 5). Voorts merken de auteurs op dat euthanasie wegens polypathologie (samengaan van verschillende pathologieën, waaronder diverse leeftijdsgebonden symptomen) steeds vaker voorkomt en in 71% van de gevallen wordt toegepast op personen ouder dan 80 jaar. Wij vernemen dat "op grond van een ruime opvatting van het begrip, sommige commentatoren stellen dat het begrip ook levensmoeheid kan omvatten".
De auteurs merken voorts op dat de patiënt volgens de Commissie een curatieve behandeling kan weigeren zonder dat dit hem de toegang tot euthanasie belet, indien hij de bijwerkingen van deze behandeling ondraaglijk acht. Deze "subjectieve interpretatie van ongeneeslijkheid door de patiënt" is duidelijk in staat de praktijk van euthanasie te veranderen. Het maakt van het medische criterium van ongeneeslijkheid een subjectief criterium van het ondraaglijke karakter van de voorgestelde behandeling. Welnu, vervolgen de auteurs, de rol van artsen "mag niet worden gereduceerd tot het eenvoudigweg ingaan op de verzoeken van hun patiënten, met het risico te eindigen met een pure en eenvoudige instrumentalisering van artsen". De patiënt heeft uiteraard het recht om een behandeling te weigeren, maar deze weigering mag niet automatisch de deur openen naar euthanasie.
Deze interpretatie van de Commissie is des te problematischer in verband met psychiatrische patiënten, aldus de auteurs, voor wie het moeilijk, zo niet onmogelijk is om vast te stellen dat er bij een psychiatrische patiënt niet langer sprake is van een mogelijkheid tot verbetering. In tegenstelling tot de Commissie vereisen de richtlijnen van de Vlaamse Psychiatrische Vereniging dat alle geïndiceerde behandelingen zijn geprobeerd, en niet alleen met de patiënt zijn besproken. Bovendien bevelen deze richtlijnen een minimumtermijn van een jaar aan tussen het verzoek en de euthanasie, terwijl uit het verslag van de Commissie van 2018 blijkt dat in 60% van de psychiatrische gevallen de euthanasie binnen drie maanden na het verzoek werd uitgevoerd.
2. Raadpleging van een tweede of zelfs een derde arts
Ter herinnering: de wet schrijft de raadpleging voor van een tweede en derde arts die gespecialiseerd zijn in de ziekte van de patiënt indien het overlijden van de patiënt niet spoedig wordt verwacht. De auteurs merken op dat volgens de Commissie een huisarts als specialist kan worden beschouwd wanneer de patiënt aan polypathologieën lijdt. Deze interpretatie wordt door de auteurs als gevaarlijk beschouwd; zij wijzen bijvoorbeeld op het geval waarin een patiënt naast andere aandoeningen ook een psychiatrische ziekte vertoont. Het zou dan kunnen zijn dat geen enkele psychiater over het verzoek om euthanasie beslist, maar alleen huisartsen.
Bovendien wijzen de auteurs erop dat het advies van de tweede of derde arts niet bindend is, wat betekent dat euthanasie heel goed zou kunnen worden uitgevoerd ondanks het negatieve advies van de geraadpleegde artsen. De deskundigen betwijfelen of dit mechanisme garandeert dat euthanasie overeenkomstig de wet zal worden uitgevoerd. Bovendien blijkt uit studies dat een aanzienlijk deel van de euthanasies wordt uitgevoerd zonder enig overleg met een andere onafhankelijke arts. Deze euthanasies worden vervolgens niet aan de Commissie gemeld.
3. Melding van euthanasiegevallen aan de Commissie
Voor de jaren 2018-2019 zijn 2656 euthanasiegevallen officieel bij de Commissie gemeld. Empirisch onderzoek schat echter dat één op de drie euthanasies niet wordt gemeld, en dat niet-gemelde euthanasies met minder voorzichtigheid worden uitgevoerd.
De auteurs constateren drie tekortkomingen in het formulier voor euthanasieverklaring dat door artsen bij de Commissie is ingediend:
- Het anonieme karakter van het eerste deel maakt het onmogelijk de onafhankelijkheid van de tweede geraadpleegde arts te verifiëren. Het leidt ook tot situaties waarin een lid van de commissie, die zelf euthanasie beoefent, over zijn eigen gevallen kan beslissen.
- De verslagen zijn uiterst beknopt: de arts hoeft niet te rechtvaardigen waarom hij of zij ervan overtuigd was dat het lijden niet kon worden verlicht, noch uit te leggen welke therapeutische opties zijn getest en/of met de patiënt zijn besproken.
- Het advies van de geraadpleegde artsen moet niet worden bijgevoegd. Het is kort samengevat door de eerste arts. Indien hun negatief advies echter niet naar behoren wordt uitgebracht, is het zeer onwaarschijnlijk dat de Commissie twijfels kan uiten over de wettigheid van de zaak.
Tenslotte wijzen de auteurs op andere problemen in verband met de Commissie: het gebrek aan doorzichtigheid bij de behandeling van zaken, het quorum van de stemming om een zaak naar de openbare aanklager te verwijzen (2/3) dat, in combinatie met de samenstelling van de Commissie, ertoe leidt dat de artsen in de Commissie de facto elke verwijzing naar de openbare aanklager kunnen blokkeren. Volgens verscheidene commentatoren zou de Commissie dus niet fungeren als filter tussen de artsen en de openbare aanklager, maar als een bescherming dat de verwijzing van bepaalde problematische gevallen zou verhinderen. (zie IEB Bulletin: "De Euthanasiecommissie moet worden bevrijd van politieke en ideologische greep").
"Onze zorg is dat de huidige discretionaire bevoegdheid van de Commissie bij het bepalen van de wettigheid van euthanasiegevallen haar in de praktijk een aanzienlijke macht geeft die normaliter het voorrecht van de wetgever of de rechterlijke macht zou moeten zijn", concluderen de deskundigen. Dit blijkt uit het onderscheid dat de Commissie maakt tussen wettelijke voorwaarden die zij als "essentieel" beschouwt en die welke zij als niet-essentieel beschouwt, zoals de mening van een tweede arts of de wachttijd. Wanneer niet aan deze "niet-essentiële" voorwaarden is voldaan, acht de Commissie het niet nodig de zaak naar de officier van justitie te verwijzen.
Ook de controle a posteriori op euthanasie wordt in het artikel ter discussie gesteld. De auteurs wijzen erop dat dit systeem, dat artsen ertoe moet aanzetten hun euthanasie te melden, zijn waarde niet heeft bewezen, aangezien het aantal niet-aangegeven euthanasies zeer hoog blijft.
De constatering van de auteurs is des te verontrustender omdat de wetgever in 2002 met de decriminalisering van euthanasie een einde wilde maken aan clandestiene euthanasie en euthanasie wilde beperken tot uitzonderlijke gevallen. Deze twee doelstellingen zijn echter nog ver van de realiteit verwijderd.
Voor een kritische analyse van het laatste verslag van de Euthanasiecommissie door het Europees Instituut voor Bio-ethiek, zie deze samenvattende nota.