Is het mogelijk schade te erkennen bij een vrouw die geacht wordt voorbehoedsmiddelen te gebruiken en die zwanger wordt, zelfs indien de moeder besloten heeft de zwangerschap uit te dragen? Met andere woorden, kan de arts die verantwoordelijk is voor het mislukken van de sterilisatie-operatie verantwoordelijk worden gesteld voor de "schade" in verband met de zwangerschap, wanneer de moeder er toch voor heeft gekozen het kind te houden?
In een arrest van 3 december 2020 heeft het Hof van Beroep van Luik het begrip "schadelijke zwangerschap" bevestigd en gepreciseerd dat de keuze om de zwangerschap uit te dragen (of, met andere woorden, de foetus niet te aborteren) de arts niet ontslaat van zijn aansprakelijkheid voor de "schade" die aan deze ongeplande zwangerschap is verbonden.
Deze jurisprudentie maakt deel uit van de bredere juridische opvatting van leven, geboorte en zwangerschap als "schade" vanuit het oogpunt van wettelijke aansprakelijkheid.
De zeer geruchtmakende zaak Perruche, genoemd naar de vrouw die beviel van een kind waarvan de handicap niet voor de geboorte was gediagnosticeerd als gevolg van een "fout" van de arts, is hiervan een goed voorbeeld. In een arrest van november 2000 heeft het Franse Hof van Cassatie erkend dat het kind benadeeld was door het feit dat zijn moeder niet had kunnen kiezen om hem te aborteren, rekening houdend met het feit dat hij gehandicapt was.
Over het begrip "nadelig leven" ontstond toen grote verontwaardiging bij vele juristen, politici en burgers die zich verzetten tegen het idee dat het leven van een persoon, zelfs met een handicap, op zichzelf als nadelig voor diezelfde persoon zou kunnen worden beschouwd. Het Franse Burgerlijk Wetboek werd al snel verrijkt met een artikel L114-5, bedoeld om deze jurisprudentie tegen te gaan, waarin staat dat "niemand zich kan beroepen op een schade door het enkele feit van zijn geboorte".
Ook in België weigert het Hof van Cassatie, ondanks beslissingen die vergelijkbaar zijn met het Perruche-arrest, sinds zijn arrest van 14 november 2014 het bestaan van een nadeel te erkennen in het geval van een kind dat gehandicapt is geboren en bij wie de handicap niet voor de geboorte was vastgesteld als gevolg van een fout van een arts (zie EIB Nieuws "België: geen vergoeding voor het feit gehandicapt geboren te zijn"; "België: het nadeel van een gehandicapt geboren kind is niet herstelbaar".
De beslissing van het Hof van Beroep te Luik van december 2020 grijpt echter in op een ander niveau, dat verband houdt met het door de moeder geleden nadeel: dat van een "nadelige zwangerschap". Er zij op gewezen dat het kind in kwestie in goede gezondheid is geboren.
Indien het leven van het kind - al dan niet gehandicapt - niet meer als een schade op zich wordt beschouwd, wordt de zwangerschap van de vrouw wel degelijk als zodanig beschouwd, voor zover deze ongeplande zwangerschap met name verband houdt met de fout die de arts bij de sterilisatie van de vrouw heeft begaan.
Het Hof van Beroep te Luik preciseert dat de arts wiens medische fout deze schade heeft veroorzaakt, niet van zijn verantwoordelijkheid kan worden ontheven ingeval de moeder uiteindelijk beslist geen abortus te plegen en het kind dat uit deze ongeplande zwangerschap is voortgekomen, ter wereld te brengen.
Waar in de Perruche-rechtspraak die "nadelig leven" erkende, werd geoordeeld dat de fout die heeft geleid tot het ontbreken van de mogelijkheid van een abortus, een schade bij het niet-geaborteerde gehandicapte kind teweegbracht, wordt in de rechtspraak die "nadelige zwangerschap" erkende, geoordeeld dat het feit dat de vrouw met deze ongeplande zwangerschap werd geconfronteerd, "psychisch leed" teweegbracht dat een nadelige "morele schade" voor de vrouw inhield, zelfs indien zij zou besluiten geen abortus te laten verrichten. Het Hof erkent in deze zaak zowel morele als materiële schade, die niet alleen verband houdt met de zwangerschap, maar ook met de bevalling (psychisch lijden, arbeidsongeschiktheid en ziekenhuiskosten).
In dit arrest wordt erkend dat de keuze om de zwangerschap voort te zetten niet kan worden geacht de vrouw verantwoordelijk te stellen voor de schade die aan deze ongeplande zwangerschap is verbonden. Een tegenovergestelde conclusie zou de vrouw voor een onhoudbaar moreel dilemma plaatsen: ofwel abortus plegen en de schade van deze ongeplande zwangerschap erkend zien, ofwel geen abortus plegen, maar het voordeel van de erkenning van deze schade verliezen. Volgens het Hof "is de bevoegdheid tot (het ondergaan van) een abortus een discretionaire vrijheid die niet kan worden omgezet in een plicht en kan van de moeder niet worden verlangd dat zij er gebruik van maakt om haar schade te beperken".
Verhult dit dilemma in werkelijkheid niet de echte ethische vraag die aan de basis ligt van dit zuiver juridische begrip "schadelijke zwangerschap"? Hoe kan in dit geval ethisch worden aangenomen dat een zwangerschap, namelijk het ontvangen van een ontluikend leven, voor de vrouw een te compenseren schade vormt?
Vanuit juridisch oogpunt berust het vonnis in deze zaak de immateriële schade op het feit dat de zwangerschap ongepland en, meer specifiek, ongewenst was. Hoe kan men echter vanuit ethisch oogpunt een schade in verband met een zwangerschap (of, met andere woorden, met een beginnend leven) opvatten zonder er op de een of andere manier rekening mee te houden dat de geboorte en het leven van dat kind met een schade verbonden zijn?
Zie ook het IEB Dossier "Prejudice of being born, disabled birth" (december 2005).