Arbitragehof, Arrest nr. 43/2003 - van 9 april 2003 - de vordering tot schorsing van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie, ingesteld door de v.z.w. Jurileven en de v.z.w. Pro Vita.
(...) De verzoekers stellen dat de wet van 28 mei 2002 op onherstelbare wijze afbreuk doet aan het recht op leven voor de personen bedoeld in de artikelen 3 en 4 van de voormelde wet, doordat zij een discriminatie in het leven roept tussen die personen en de anderen zonder dat het criterium van onderscheid in aanmerking kan worden genomen, vermits het verboden is bij artikel 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
Het recht op leven is immers het meest fundamentele recht, zonder hetwelk het genot van één van de andere in het Verdrag gewaarborgde rechten en vrijheden een illusie zou zijn (Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 29 april 2002, Pretty t/ Verenigd Koninkrijk). De legalisering van de euthanasie leidt tot de vestiging van een ideologie en tot de idee dat het menselijk leven geen enkele intrinsieke waarde maar enkel een relatieve en subjectieve waarde heeft.