De eerste genetische tests deden hun intrede in 1959. Dat jaar stelden professor Jérôme Lejeune en zijn medewerkers voor het eerst het verband vast tussen een ziekte en een afwijking in het DNA. Ze ontdekten namelijk dat mensen met mongolisme in de kern van hun cellen dragers zijn van een extra chromosoom. Deze ontdekking betekende het begin van de identificatie van een lange reeks chromosoomafwijkingen en de opkomst van de eerste genetische tests.
Sindsdien zijn de genetische tests zich blijven ontwikkelen en zijn ze nu een belangrijk onderdeel van onze samenleving geworden. In de eerste plaats natuurlijk op medisch gebied, maar ook op juridisch gebied: in de criminologie of voor het vaststellen van de afstamming (vaderschapstest). Bovendien kunnen deze tests ook op een "recreatieve" manier worden gebruikt. In dat geval beantwoorden ze aan de wens om meer te weten te komen over zijn afkomst en zijn genetische identiteit.
Naast de voordelen die deze tests kunnen bieden en die zeker niet over het hoofd mogen worden gezien - met name op het gebied van preventie - is het de moeite waard om na te denken over de gevaren die genetische tests met zich mee kunnen brengen: discriminatie, schending van de privacy, psychologische schade, misverstanden, enz.
Dit dossier behandelt in de eerste plaats de belangrijkste begrippen van de genetica. Vervolgens worden de verschillende toepassingen van genetische tests in kaart gebracht en ten slotte wordt gewezen op de ethische vragen die door deze tests aan de orde worden gesteld.